Retourtjes naar God, Arnon Grunberg
(click here for english version)

Over (grote) misdadigers wordt altijd weer beweerd, alsof het iets schokkends en nieuws is, dat zij altijd zo normaal leken en dat zij in de rechtszaal wederom volstrekt normaal lijken te zijn. Gewone mensen die ongewone dingen deden. Over vliegtuigspotters kan iets soortgelijks worden beweerd. Normale mensen met een ietwat uitzonderlijke hobby.
Heidegger (1889-1976) meende dat het woord ‘tijdverdrijf’ ongelukkig gekozen is: wat verdreven wordt is niet de tijd, maar de verveling die men door middel van het tijdverdrijf probeert te ‘vergiftigen’. De weg naar de dood is zo lang dat men zich halverwege begint te vervelen. Is verveling doodsdrift? Ik zou zeggen, verveling is het vermoeden van een mistroostig soort voorspelbaarheid waaraan de dood juist ontbreekt. In die zin is verveling een van de kleinere gevaren waarvoor mensen op de vlucht slaan.
Mijn zoon van drie vraagt nog geregeld: ‘Wanneer is het morgen?’ Of: ‘Is het al middag?’ Soms vraagt hij per voicemail aan zijn moeder, als het verlangen naar haar urgent wordt: ‘Waarom kom je alleen in de middag en niet de ochtend?’ Het tijdsbesef begint hem te dagen. Weldra zal de waarheid van die tijd, zijn sterfelijkheid, tot hem doordringen, al zal die hopelijk lang een abstractie blijven. Volgens sommige oude Grieken is het doodsbesef per definitie abstract. Immers, waar ik ben is de dood niet, en waar de dood is ben ik niet. Maar er zijn vermoedens, naarmate de eigen tijd voortschrijdt worden die ernstiger. Die ernst noemen we doodsbesef.
Vermoedelijk drukt het doodsbesef op ons mensen zwaarder dan op andere dieren en daarom hebben wij mensen ons onderworpen aan zoveel spookachtige en soms ook fabelachtige ondernemingen. Het vermoeden zelf is niets meer dan een aanhoudende horzel. Wie rent houdt hem op afstand. Sterfelijkheid is voor de anderen. Wij leven, zij sterven. Maar hoe leven wij? Hoe vlucht de mens voor zijn eigen leven? Voor zijn zelfkennis of voor dat wat hij aanziet voor zelfkennis?

‘Zou iemand taxichauffeur zijn op grond van een roeping?’ schreef de Braziliaans-Joodse schrijver Clarice Lispector (1920-1977) in haar postuum verschenen werk dat in het Nederlands uitgegeven werd onder de titel De ontdekking van de wereld, samengesteld en vertaald door Harrie Lemmens. Een van deze nagelaten teksten, getiteld Kort stukje over taxichauffeurs, eindigt met de heldere en toch ietwat raadselachtige zinnen: ‘Trouwens, hoeveel lui ben ik nadat ik mezelf in brand had gestoken niet tegengekomen die zichzelf ook in brand hadden gestoken? Het lijkt wel een gewoonte.’
De biografische notitie van Lemmens luidt: ‘In de nacht van 14 september [1966] valt ze met een brandende sigaret in slaap en haar bed vat vlam. Ze wordt op het nippertje gered.’ Maar Lispectors eigen woorden zijn mysterieuzer, metaforischer van aard. Mensen hebben de gewoonte zichzelf in brand te steken. Het doodsbesef voorblijven is weinig anders dan dat. De vlucht is de brand. Wat weer iets anders is dan vluchten in de dood.
Zonder brand ligt verveling altijd op de loer. Het schijnt vrij zeldzaam te zijn dat mensen zich uit verveling van het leven beroven.
Weinig maakt een mens zo somber als het besef totaal niet in brand te staan. Voor niemand en niets, niet eens voor zichzelf. Als verveling een roofdier is, dan een wurgslang. Zij beleeft haar hoogtepunt in de puberteit. Het tijdsbesef is dan al redelijk volgroeid, de puber heeft het magisch denken van de peuter grotendeels van zich afgeschud, dat is immers wat opvoeding en onderwijs beogen: realiteitsbesef. Maar tegelijkertijd lijkt de dood zelf nog zo ver weg dat de eeuwigheid al te reëel lijkt en daarmee ook eeuwige verveling

De andere kant van de eeuwige verveling – het eeuwige geluk. Of zou dat toch een misvatting zijn?
Op 3 juni 1972 noteerde Lispector: ‘Nee, ze wilde niet gelukkig zijn.’ Ze schrijft dit in de derde persoon, maar we mogen aannemen dat ze het over zichzelf heeft, op zijn minst ook over zichzelf heeft.
Op diezelfde dag noteert ze: ‘De liefde voor dat sterfelijke leven vermoordde haar zacht en geleidelijk.’ Om daar een paar zinnen verderop aan toe te voegen: ‘Dan liever de middelmatigheid van een leven dat ze kende?’ Gevangen tussen het per definitie verzengende vuur van de liefde en de middelmatigheid van het al te bekende.
Wat is gelukkig zijn? Is de crisis niet het vuur? Is het niet de allerpersoonlijkste, de allerkleinste crisis waardoor we eindelijk zien en horen?
En is het mogelijk je te vervelen bij je eigen sterven? Ik vermoed van niet, sterven is doorgaans iets eenmaligs dat alleen al daarom nieuwe en relatief onbekende prikkels zal veroorzaken. Ik ben een keer een vrouw tegengekomen die zich leek te amuseren met haar eigen sterven. Zij was al op hoge leeftijd, in de negentig, stierf in haar eigen woning, en had zich vrijwel haar hele leven toegelegd op de levenskunst die onthechting heet. De fase vóór het stoïcisme, men is onthecht maar nog niet op zo’n manier dat al het lijden met onverschilligheid om de oren wordt geslagen.

De vraag of de taxichauffeur een roeping heeft werkt beter dan de vraag of de piloot een roeping heeft, al zijn piloot en taxichauffeur voor de veelvlieger met een lichte verslaving aan de uber (of andersoortige taxi’s) nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Aan de piloot kleeft nog een restantje romantiek, zoals een restantje hondenpoep akelig lang aan de kinderschoen kan blijven kleven, en waar restanten romantiek zijn, lijken roeping en overgave onvermijdelijk.
Wie wil kan in de luchtvaartpornografie nog een atavistisch verlangen herkennen, dat naar de onsterfelijken, naar de goden. Niet het gebed, het ritueel of het offer zijn voertuigen om dichter bij de onsterfelijke goden te komen, maar het voertuig zelf is het voertuig.
Vliegen kan groots zijn, een enkele passagier klapt nog na de landing, alsof de piloot hem gered heeft van een gewisse dood en hem toch zonder al te veel vertraging op de plaats van bestemming heeft afgeleverd. Lijden, sterven, liefde en alle illusies die bij de liefde horen zijn dat op hun beste momenten ook: groots. Enerverend. Lebensbejahend, zelfs al kun je er dood aan gaan. Natuurlijk is de aloude menselijke droom om te kunnen vliegen ook maar een van de pogingen de ruimte en de tijd en de dood van zich af te schudden, dat negatieve ‘van zich af schudden’ wordt snel vertaald in een positieve wens: die om vrij te zijn. Los van de grond. De aarde is te aards. Pogingen echter om aan de grenzen die tijd en ruimte stellen te ontkomen, daarmee aan de sterfelijkheid, kennen gevaarlijke consequenties. Wat er gebeurt met de mensen die al te praktische methoden aanwenden om dichter bij de goden te komen, is bekend. De mythes laten er geen misverstand over bestaan.

Zou de vliegtuigspotter een roeping hebben? Hoe verhoudt hij zich tot de piloot? Als een gamer tot een soldaat? Als een liefhebber van thrillers tot een huurmoordenaar? Al lijkt het me waarschijnlijk dat veel huurmoordenaars beroepshalve van thrillers houden. Men leest graag over zichzelf.
Dit boek van Thomas Nolf over de fascinatie voor het vliegen gaat ook voor een groot gedeelte over ontzag. Het vliegen wordt van nabij bekeken en gefotografeerd, het vliegen wordt zo goed als mogelijk nagebootst, maar er wordt niet gevlogen. Er wordt een behoedzame afstand bewaard.
Ik ken Thomas Nolf niet echt, we hebben een keer koffie gedronken in Amsterdam. Daarna heb we elkaar nog een keer ontmoet in Kortrijk. Toen hij een eerste versie van deze tekst las zei hij dat de mensen die hij fotografeerde spiegels waren. En projectie. Wat mij terugbrengt op de vraag: waarvoor precies sla je op de vlucht? In sommige gevallen is dat duidelijk, oorlog, hongersnood, onderdrukking. In andere gevallen blijft de reden om te vluchten vaag, of denk je de reden te kennen, maar is dat niets dan zelfbedrog. Waar is het echte leven? Jaren geleden schreef een vriendin, nadat onze relatie was beëindigd dat ze me nog wel tegen zou komen in het echte leven. Maar mijn echte leven bevindt zich grotendeels op papier. Het echte leven, zijn er kaartjes voor te krijgen, is het een rondreizend circus? Denken wij dat het afbreken van de tent echter is dan de voorstelling die erin heeft plaatsgevonden?
Zo lijkt het kijken naar andere mensen die vliegen en het plaatsnemen in de flight simulator een verstandige manier om de menselijke conditie van zich af te schudden. En dat geldt allicht ook voor de fotograaf die weer naar de spelende mensen kijkt. Een vorm van role playing – men speelt Icarus, maar de risico’s blijven, zoals bij de meeste spelen, gering. Al kan men natuurlijk verslaafd raken aan het spelen. Elk tijdverdrijf dat die naam verdient heeft een potentieel verslavend karakter. Een zenuwtic is geen tijdverdrijf.

Vanuit een nuchter perspectief bekeken gaat vliegtuigspotten over ontzag voor de machine. Een soort ontzag dat in vroegere tijden misschien bewaard werd voor het beest. Nu de natuur grotendeels getemd is, met in de eerste plaats de mens zelf, heeft het ontzag slechts te hopen op een artificieel product dat aan de menselijke controle ontsnapte.
Grotendeels, de inmiddels vrijwel vergeten covid-pandemie leerde ons dat de grote dieren makkelijker te temmen en uit te schakelen zijn dan de allerkleinste. Al zou de theorie dat Covid ontsnapt is uit een laboratorium van het virus ook weer een minuscule Frankenstein kunnen maken.
Frankenstein blijft hoe dan ook het iconisch oerbeeld van de machine als ontembaar beest. En Frankenstein is tevens een erotische fantasie.
Het monster, zelfs als het een machine is, blijft een object van seksueel verlangen. Afgrijzen én begeerte. De spanning van het circus, of het nu de trapezewerker is of de man die zijn hoofd in de bek van de leeuw steekt. Interessant blijft het verhaal van Roy Horn die in 2003 in Las Vegas door zijn tijger Mantacore werd gebeten en mishandeld. Op weg naar het ziekenhuis zou hij hebben gesmeekt om goed voor Mantacore te blijven zorgen. Anderen zeggen dat Horn de tijger slecht zou hebben behandeld en dat Mantacore daarom Horn zou hebben aangevallen. Overigens schijnt Horn aan covid te zijn overleden. Van de bek van de tijger naar die van het virus.
Of je nu kijkt naar een man die zijn hoofd in de bek van het beest steekt of naar een vliegtuig dat landt, het gaat om het spektakel, de kleine kans dat de ramp zich voltrekt. Zij die naar het vliegen kijken, het vliegen als hobby bestuderen, zij houden net als de circusbezoeker altijd rekening met de ramp. Hoe klein de kans ook is. Niet dat hij er per se op hoopt, zoals de koper van een lot op het miljoen, het is gewoon een mogelijkheid. ‘In het Zuid-Koreaanse Muan is een passagiersvliegtuig ontploft bij een mislukte landing. Zeker 120 inzittenden kwamen hierbij om het leven. Ooggetuigen filmden hoe het vliegtuig naast de landingsbaan terechtkwam en tegen een betonnen muur belandde,’ schreef de Vlaamse krant De Standaard eind december 2024. De ramp moet niet alleen gezien worden, hij moet worden bewaard, opgeslagen, zodat je er later van kan genieten. De circusbezoeker en de vliegtuigspotter nemen het ramptoerisme serieus. Dat is het wezenlijke verschil tussen vliegtuigspotter en vogelaar. De vogelaar wacht op een wonder, de spotter op een ramp.

Dat niet iedereen de roeping van de spotter zal kunnen waarderen is niet van belang. De roeping kan eenzaam zijn, denk aan iemand die een Eiffeltoren van lucifers bouwt. En daarna het Louvre. En dan het Vrijheidsbeeld. Het vuur zelf staat niet haaks op de middelmatigheid. En het is onzeker wat verstandiger is, aan de middelmatigheid proberen te ontsnappen of de middelmatigheid omhelzen als de enige relevante levenskunst.
Wie nooit naar grootsheid heeft verlangd, heeft zoiets essentieels gemist dat je zou zeggen dat hij nooit volledig geboren is. Maar achter de grootsheid doemt altijd de sterfelijkheid op die alle grootsheid verandert in een futiliteit. Nobelprijs voor literatuur? De beste schaker ter wereld? De taoïsten menen dat het erom gaat vroegtijdig een oud vrouwtje te worden. Maar hoe zou de wereld draaiend gehouden kunnen worden als wij allen vroegtijdig oude vrouwtjes zouden worden? De economie draait niet op de overwinning op het verlangen, maar op de onderworpenheid eraan. Waar de consumptie waarlijk gestopt is, begint de dood. De burger als consument mag dan een leeg vat lijken, in de Bijbel staat al geschreven: liever een levend vat dat leeg is dan een vol vat dat dood is. (Eerlijk is eerlijk, dit is mijn parafrase, de Bijbel spreekt niet over een leeg en een vol vat maar over een hond en een leeuw.)
De machine ging de weg van alle grootsheid: het vliegtuig dat ooit symbool was voor vrijheid, avontuur en op een gegeven moment ook decadentie (de Concorde) is verworden tot vliegende koekjestrommel voor intense burgerlijkheid. Van Frankenstein bleef Delta vlucht 48 over. Vegetarische pasta of kip? In de eerste klasse is het niet veel beter. Ja, je hebt op sommige vluchten iets wat echt op een bed lijkt. Maar het bed in een gemiddelde jeugdherberg is beter. En naar het schijnt zijn de bedden op de intensive care geweldig. Wie daar sterft, heeft over zijn bed in elk geval niet te klagen.

De vliegtuigspotter is dat curieuze wezen dat gluurt naar vliegende burgerlijkheid. Een Don Quichot voor onze tijd. Hij wil niets meer redden, wij zijn voorbij de redding, hij wil alleen dat wat opstijgt, en heel soms ook neerstort, vastleggen. Al het escapisme, elke vlucht, kent twee plekken: de plek waaraan men wenst te ontkomen, de plek waarheen men wenst te vluchten. Ooit was de dood, voor hen die op de goede manier geleefd hadden, een enkeltje naar God. Maar de behoefte aan retourtjes naar God is groot geworden. Een glimp van God zien en de avond erop gewoon weer genieten van een kaasstengel. De burgerlijke god werd vlees in een Boeing 787.
Volgens de denker Marc De Kesel gaat het moderne geloof niet meer over een object, God, waar men tegenover staat. Maar over de waarheid, hoe men tegenover ‘de ontmaskerende waarheid over de waarheid staat.’
De Kesel vat een beroemde tekst van de Deense filosoof Kierkegaard over het offer van Abraham zo samen: het moderne geloof is het besef dat er niets is om je aan vast te klampen. En, voeg ik eraan toe, daaraan klamp je je dan vast.
Men is een nietig punt, maar dat punt heeft geen grond, is geen grond, is eerder een ‘afgrond’. Een afgrond waarboven kleine vliegtuigen cirkelen, stel ik mij voor. Een enkel vliegtuig boort zich in de afgrond. De beelden van 9/11 zouden iedereen, ook zij die toen nog geboren moesten worden, het zijn immers iconische beelden, helder voor de geest kunnen staan.

Wie wil niet boven de afgrond uitstijgen die men zelf is, met een verrekijker, op gepaste afstand, achter een hekje misschien? Het burgerlijke geloof in de middelmatigheid, als het laatste geloof, men zou het ook het liberale geloof kunnen noemen, heeft ook kerken nodig, en rituelen, en vragen: hoe ziet de middelmatigheid er in godsnaam vanboven uit? Wat zien de goden als ze onze middelmatigheid zien en herkennen ze daarin hun eigen middelmatigheid? Zoals iedere toerist wenst ook de vliegtuigspotter terug te keren naar de plek waar zijn avontuur begon.
Uiteindelijk kun je je alleen vastklampen aan het idee dat er iets moet zijn om je aan vast te klampen. De vliegtuigspotter weet dat er niets is om naar te kijken en daar kijkt hij naar. Een moderne gelovige. Een ethische toerist onder zijn collega-vluchtdieren.

 

Arnon Grunberg

December 2024